Kinderverhaal: de teek en de mus
Inleiding:
Mijn zoontje Erik, bijna 4, heeft zoals alle kleuters af en toe een obsessie met nieuwigheden. Zo ging het bij ons thuis al drie weken lang over teken. Hij wilde op YouTube steeds voorlichtingsfilms over het verwijderen van teken zien en toen hij hoorde dat we een tekenpen in huis hadden was hij helemaal niet meer te houden.
Omdat er erg weinig (zeg maar geen) verhaaltjes over bloedzuigende insecten zijn, besloot ik er maar een voor hem te schrijven.
De teek en de mus
Ergens in het bos, een stukje van het pad af, bij een struik waar lekkere rode besjes aan zaten, landde een vogel. Het was een mus. Ik weet het zeker, want hij zag er precies zo uit als een mus. Dan kan het haast niet anders.
De mus probeerde een rood besje. Het smaakte best. Beetje zuur, maar toch wel lekker. En omdat de struik er vol mee hing, besloot hij hier te lunchen. Het was nog wel wat vroeg, maar hij had alle tijd.
Na zijn zesde besje hoorde hij achter zijn rug opeens iemand zeggen: “Hehe.”
De mus keek om, maar zag niemand. Geen vogel. Geen hert. Geen verdwaalde kat, gelukkig. Geen vos.
“Vreemd,” dacht de vogel, en zocht een smakelijke bes uit.
“Ik zit,” zei de stem, gevolgd door een diepe zucht. “En nu maar afwachten.”
De mus, die op een tak van de struik was gaan zitten, keerde zich om.
“Hallo?” vroeg hij. “Is daar iemand?”
“Ja. Ik ben hier,” kwam er als antwoord. “Hier, op die grasspriet. Nee, lager. Die lange. Bij die paardebloem.”
De mus keek eens goed en toen nog eens maar dan beter en uiteindelijk zei hij:
“Ja! Nou zie ik je!”
Helemaal bovenaan een lange grashalm zat een soort kevertje. Geen echte kever, ook geen pissebed, al helemaal geen tor en vrijwel zeker geen wants.
“Wat ben jij nou voor kever?” vroeg de vogel. “Of ben je een spin?”
“KEVER?!” zei het beestje. “Spin?! Hallo? Waar ben jij naar school geweest, zeg?” zei het soort van spinnetje dat ook geen kever was verontwaardigd. “Ik ben een TEEK, meneer.”
“Aha. Neem me niet kwalijk. Ik ben een mus,” zei de mus. “Zat jij zo te zuchten?”
“Ja, dat was ik,” zei de teek, en hij zuchtte nog eens diep. “Het was een hele klim, helemaal naar boven. Ik kan niet vliegen.”
“En als ik vragen mag: waarom ben je dan helemaal naar boven geklommen?” vroeg de mus. “Er is daar niks. Geen bloem met nectar, geen bladluis, helemaal niks! Alleen een puntje!”
“Tssss, nectar,” gniffelde de teek. “Bladluis. Bah. Dat eet ik niet. Ik jaag op groot wild.”
“Groot wild? Zo’n kleine teek? Je bent nog kleiner dan mijn voet!” zei de mus. Hij keek nog eens goed. De teek leek toch wel het meest op een spin, welbeschouwd. Dik achterlijf, kleine kop, twee vier zes ACHT pootjes, beetje bruinig… Zou het een spin zijn die een grapje maakte? Maar de meeste spinnen die de mus ooit had ontmoet, hadden geen gevoel voor humor. Of misschien wel, maar dat kwam dan niet zo uit de verf in de paar seconden die de mus nodig had gehad om ze op te eten.
“Ja, meneer! Groot wild!” herhaalde de teek, en wiebelde verontwaardigd met zijn sterke kaken. Die kaken wezen recht vooruit, als twee prikkers.
“Zoals wat?” vroeg de mus. “Wilde zwijnen?”
“Kan, kan,” zei de teek een beetje verwaand. “Wilde zwijnen, dat kan. Die wonen hier helemaal niet, maar als ze hier zouden wonen, zou ik me dat zomaar voor kunnen stellen. Maar ik jaag op mensen, als je het dan precies wilt weten.”
“MEN-SEN,” herhaalde de mus langzaam, alsof hij de teek wilde laten horen wat voor doms hij net had gezegd. “Jij jaagt op mensen. Hebben wij het dan over hetzelfde? Heel groot, heel lawaaierig, lopen rechtop, eten veel te weinig brood, gek op katten, meestal een hond bij zich? Die mensen?”
“Ja! Die mensen! Daar jaag ik op. Kijk, ik zit hier in het hoge gras. En soms een struik of een bosje, net zoals het uitkomt. En daar zit ik dan te wachten. Er komt vanzelf een mens voorbij en dan is het een kwestie van kijken, he. Goed kijken. Het liefst heb ik mensen met een korte broek. Korte mouwen mag ook, maar dat is al lastiger. Nee, liever in korte broek. En zonder sokken. En als er zo een voorbij loopt, dan SPRING ik. Kan zo een halve meter zijn, maar liever niet natuurlijk. En dan zit ik op hun huid en HAP, dan bijt ik ze. Met deze prikkers.”
De teek wiebelde nog eens met zijn kaken.
“Zo…” zei de mus. “En dan? Slaan ze je dood?”
“Nee! Niet dus! Ze voelen het niet eens! Dat is het mooie. Ik zoek een zacht stukje uit, bijvoorbeeld de achterkant van hun knie, en dan bijt ik. Ze voelen er niks van. Lopen gewoon door. En dan ga ik zuigen, he. Bloed zuigen.”
“Getverderrie!” zei de mus. Mussen eten wel eens muggen en deze mus had wel eens een mug gegeten die net bloed had gedronken, maar dat was helemaal niet lekker geweest. Hij at ook vaak wormen, maar daar zat geen bloed in. En een keer een boterham met bloedworst, maar daarvan had hij alleen het brood opgegeten.
“Nou, dat vind ik niet vies, hoor! Ik drink dan bloed en loop helemaal vol. Dan word ik wel drie keer zo groot. Duurt even, natuurlijk. Nou en als ik dan vol zit laat ik me vallen. Dan heb ik voor een poosje genoeg.”
“Oh. En die mensen? Die merken niks?”
“Soms wel. Dagen later. Dan krijgen ze opeens een rode kring op de plek waar ik gebeten heb. Nou, dan kunnen ze maar beter heel snel naar de dokter, haha! Daar kunnen ze flink ziek van worden. Maar dat is natuurlijk niet mijn probleem.”
“Ziek? Hoe ziek?” vroeg de mus geschokt. Dat was nogal wat!
“Nou, heel ziek. Dat heet ‘de ziekte van Lyme’. Geloof me, dat wil je niet.”
“Maar wacht nou even…” zei de mus. “Wat nou als ze je ZIEN? Stel dat ze na elke wandeling in het bos even goed kijken of jij er zit. Wat dan?”
“Dan… heb ik een probleem,” zei de teek, die opeens een stuk minder zelfverzekerd klonk. “Dat zou foute boel zijn.”
“Want dan maken ze je plat, neem ik aan?” vroeg de mus, die probeerde niet te grinniken. Mussen houden ergens wel van mensen, al maken ze dan lawaai. Ze bouwen huizen met dakgoten waar mussen graag in wonen. Ze morsen patat en ijs en broodkruimels. En ze houden dan wel van katten, maar aardige mensen doen hun katten een belletje om. Dan weet je als mus tenminste dat je op moet letten. Daarom vond de mus deze teek niet zo aardig.
“Als ze me plat maken, dan worden ze alsnog ziek,” zei de teek. “Want al het gif in mijn maag komt dan alsnog in hun lijf. Nee, dan moeten ze een speciale tang gebruiken. Dat heet ‘een tekenpen’, brrr.”
De teek bibberde bijna toen hij het woord uitsprak. Bijna fluisterend ging hij verder: “Ze zetten de tekenpen dan in mijn nek, dus net achter mijn hoofd. En dan draaien ze, heel voorzichtig. Na een keer of drie draaien laten mijn kaken wel los. En zo niet, dan… laat mijn hoofd los.”
“JE HOOFD?! AI!” zei de mus, die het een spannend maar eng verhaal vond.
“Ja. Mijn hoofd blijft dan zitten. Dat valt er dan vanzelf wel af. Maar de mensen worden dan niet ziek. Als ze er op tijd bij waren, tenminste.”
“Da’s mooi,” zei de mus.
“Ja, voor hun! Voor die mensen!” zei de teek, die verontwaardigd was omdat de mus kennelijk aan de kant van de mensen stond. “Maar niet voor mij, he? Mijn hoofd is er dan af! Heb je daar wel eens aan gedacht?”
“Ja maar JIJ beet toch? Zij liepen alleen maar voorbij! Bijt dan iemand die er geen last van heeft. Een hert, ofzo. Of een hond.”
“Mag ik dat zelf uitmaken, wat ik eet?” zei de teek verontwaardigd.
“Natuurlijk,” zei de mus. “Iedereen mag dat zelf uitmaken. En ik ook, he?”
“Ja natuurlijk, jij ook,” bromde de teek.
“Mooi,” zei de mus. Hij liet zich van de tak vallen, opende zijn bek en at de teek in een hap op. Daarna fladderde hij weer naar de bessenstruik. Mensen bijten en ze ziek maken? Dat is niet aardig. Het werd weer zomer. De ijssalons waren alweer open en veel mensen aten in de zon een patatje. Als mus kon hij dat wel waarderen. En als hij weer bij zijn favoriete mens in de tuin zat, bij de oude meneer die hem af en toe een paar kruimels van zijn koekje gaf als hij in de zon zijn koffie zat te drinken, zou hij proberen hem te vertellen dat er teken waren, en dat hij dus beter niet in korte broek en met korte mouwen door het bos kon lopen. Maar of de mus hem dat allemaal duidelijk kon maken? Dat kon nog wel eens lastig worden! Want slim waren ze niet, die mensen. Vooral niet die met katten in huis. Maar dan hoefde je ze toch nog niet te bijten…